Ik wilde dat het nooit gebeurd was.
Februari 2010, 21 jaar
Ik lig op de bank in de woonkamer van mijn ouders. Het vriendje van mijn zusje lacht me uit. Het voelt ook wel een beetje gek: zoveel pijn hebben van het licht, dat je met een laken over je hoofd ligt. Alsof je zo uit het mortuarium gerold bent. Het daglicht is te fel, ik ben steeds gesloopt. Ik denk aan migraine, maar dat is het niet. Dat ken ik al. Dit niet.
Ik zit naast mijn moeder in de auto, op weg naar de huisarts. Niet voor de eerste keer. Ik blijf maar spugen, er staat een vierkant geel Duplo-opbergemmertje tussen mijn benen. Als ik al mijn eten uit heb gespuugd, blijf ik overgeven. Gal, mijn ingewanden komen er haast uit. Ik spuug normaal nooit, ja, hooguit kotsen als mijn studentikoze alcoholmax ver overschreden is. Sporadisch.
De huisarts geeft me pillen tegen misselijkheid, wil weten of ik mijn kin op mijn borst kan leggen, test met een hamertje mijn reflexen, kijkt naar mijn ogen, ik moet zijn bewegingen nadoen. Alles lijkt normaal. Maar het spugen gaat niet over en de hoofdpijn wordt erger en steeds onverdraaglijker.
Ik wil wel stil zijn, maar ik kan niet stoppen met huilen, schreeuwen, kermen. Beneden hoor ik mijn ouders ruzie maken. Mama spreekt kalmerende woorden tegen papa, papa roept dat hij gek wordt van mijn situatie en een dokter wil, nu. Er spreekt wanhoop uit hun conversatie. Ik lig op het bed van mijn ouders, in de witte kamer, alleen. Ik wil niet stil liggen, want dat doet pijn. Ik kan niet bewegen, want dat doet pijn. Mijn hoofd barst, ik wil alles uit mijn lijf kotsen, alles wat erin zit, alles wat pijn doet.
Een vreemde dokter komt boven. Hij vraagt wat er pijn doet. Met moeite praat ik. Mijn hoofd vindt geen woorden om de pijn te beschrijven. De dokter maakt zich zichtbaar zorgen. Hij heeft glazen ampullen en een spuit mee. Ik krijg een spuit en de dokter vertelt dat er een ambulance zal komen.
Ik word van het bed op een brancard getakeld, vastgesnoerd aan de brancard tillen ze me de trap af. De ambulancerit bestaat uit vlagen bewustzijn.
Van de brancard beland ik op een bed. Het plafond glijdt voorbij. Een arts vertelt me boven mijn hoofd dat ik wakker moet blijven, tegen mijn moeder dat ik bij moet blijven. ‘Ze mag niet wegvallen.’ Ik doe mijn ogen dicht en denk: ik ben in goede handen. Het licht gaat uit.
De ECT lijkt wel een wasdroger: je gaat er doorheen, maar om je heen draait alles.
Wanneer ik weer wakker word, heb ik ongelofelijke honger. Ergens in een verleden heeft een zuster gezegd dat ik haar mag bellen als er iets is. Maar eten, dat komt vast vanzelf, toch? Naast mijn bed staat een stoel met een po erin. Ik lig met mijn aderen vast aan een paal. Morfine. De kamer waar ik in lig is hermetisch afgesloten. Iedereen die er naar binnen wil, moet een mondkapje op en een pakje aan. Geen zuster die daar zin in heeft.
Als er eindelijk verpleging komt, legt die uit dat ik heus, echt, mag en zelfs moet aangeven als ik eten wil. Daar is dat rode knopje voor. Niet alleen voor nood. Ik ben niet meer alleen.
Mooi geschreven Lot.
BeantwoordenVerwijderenThanks :-)
Verwijderen